-
1 snel
2 [lichtgevoelig] high-speed, fast3 [kernfysica] fastII 〈 bijvoeglijk naamwoord, bijwoord〉2 [modern, in] trendy♦voorbeelden:dat gaat ook snel! • that's quick/fast!hij is snel geïrriteerd • he's a bit touchyda's snel verdiend • that's easy moneysnel van begrip zijn • be quick (on the uptake)1 [vlug voortbewegend] rapidly, swiftly ⇒ quickly2 [binnenkort] soon, shortly♦voorbeelden:1 snel fietsen • cycle rapidly/quickly -
2 sweep
n. beurt, opruiming; veger, stoffer; zwaai, slag, draai, bocht; schoorsteen/ straatveger--------v. vegen; opvegen; voeren; schrijdensweep1[ swie:p]2 veger ⇒ bezem, stoffer4 veeg ⇒ haal (met een borstel), streek5 zwaai ⇒ slag, houw, riemslag; zwier, draai, bocht6 〈 benaming voor〉gebogen traject/lijn♦voorbeelden:make a clean sweep • schoon schip maken5 sweep of the eye • oogopslag, blikwide sweep • wijde draai/bochtmake a sweep • een bocht maken, draaienat one/a sweep • in één klap¶ sweep of mountain country • stuk bergland, berglandschapclean sweep • verpletterende overwinning3 beweging ⇒ stroom, golving♦voorbeelden:beyond/within the sweep of • buiten/binnen het bereik van————————sweep21 zich (snel) (voort)bewegen ⇒ spoeden, vliegen♦voorbeelden:sweep by/past • voorbijschietensweep down on • aanvallensweep on • voortijlensweep round • zich (met een zwaai) omdraaiensweep from/out of the room • de kamer uit stuivensweep into power • aan de macht komena wave swept over the ship • een golf sloeg over het schip1 vegen ⇒ aan/af/op/wegvegen2 (laten) slepen ⇒ slepen over, strijken langs/over♦voorbeelden:sweep the house clean/clear of dirt • het huis schoonvegen〈 figuurlijk〉 sweep the seas • de zeeën schoonvegen/zuiveren van piratensweep the dirt away • het vuil wegvegensweep up • aan/uitvegen, bijeenvegen2 mee/wegsleuren ⇒ meevoeren, afrukken3 doorkruisen ⇒ teisteren, razen over4 afzoeken ⇒ aftasten, afvissen♦voorbeelden:sweep someone a bow/curtsey • statig buigen voor iemand2 sweep along • meesleuren/slepenbe swept off one's feet • omvergelopen worden; 〈 figuurlijk〉 overdonderd worden; versteld staan, hals over kop verliefd wordenbe swept out to sea • in zee gesleurd wordena new fashion sweeping America • een nieuwe mode die Amerika verovert -
3 travel
n. reis, tocht--------v. reizen, tocht makentravel1[ trævl] 〈zelfstandig naamwoord; vaak meervoud〉1 (lange/verre) reis ⇒ rondreis♦voorbeelden:————————travel22 vertegenwoordiger/handelsreiziger zijn4 zich (voort)bewegen ⇒ zich voortplanten, gaan♦voorbeelden:news travels fast • nieuws verspreidt zich snelII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 afleggen♦voorbeelden: -
4 shoot
n. schoot, scheut; schietwedstrijd; jachtpartij; schietpartij; fotosessie; de hele zooi--------v. schieten; jagen; laten uitschieten; filmen; laten vallen op; uitzenden; zenden; snel voorbijgaanshoot1[ sjoe:t] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 (jonge) spruit ⇒ loot, scheut————————shoot27 plaatjes schieten ⇒ foto's nemen, filmen♦voorbeelden:2 shoot at/for • schieten op; 〈in het bijzonder Amerikaans-Engels; informeel, ook figuurlijk〉 (zich) richten op¶ 〈Amerikaans-Engels; informeel〉 shoot ! • zeg op!, zeg het maar!II 〈 overgankelijk werkwoord〉4 〈 benaming voor〉 doen bewegen ⇒ schuiven 〈 grendel〉; 〈Amerikaans-Engels; informeel〉 spuiten 〈 drugs〉♦voorbeelden:
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский